Het verbouwen van veldbonen en lupine kan een belangrijke bijdrage leveren aan de eiwittransitie én aan het vergroten van de biodiversiteit. De verschuiving van dierlijke naar plantaardige eiwitten vraagt om meer lokaal verbouwde peulvruchten. Deze vlinderbloemige gewassen hebben minder impact op het milieu, voorzien wilde bestuivers van de nodige nectar en stuifmeel en voegen stikstof en koolstof toe aan de bodem.
Door Marjolein Bezemer in opdracht van het Louis Bolk Instituut. Het artikel is in opgemaakte vorm ook te lezen in deze brochure.
Vroeger, rond 1900, verbouwden we in Nederland ruim 100.000 hectare vlinderbloemigen (een vijfde van het huidige akkerareaal). Een peulvrucht zoals lupine en veldbonen kan worden ingezet als rustgewas. De plant haalt met behulp van een bacterie stikstof uit de lucht en maakt daarmee eiwitrijke bonen. Als de bonen geoogst zijn, geeft de plant stikstof terug aan de grond via de wortels en plantenresten die op het land achterblijven. Deze gewassen zorgen daarmee voor hun eigen bemesting en deels ook van de gewassen die het volgend seizoen op die plek staan. De structuur van de bodem verbetert en er is minder (kunst)mest nodig. De bloeiende gewassen zijn een bron van voedsel voor hommels en andere bestuivende insecten en leveren een smakelijk product voor mensen.
Waardering voor lokale peulvruchten
Helaas is het areaal aan peulvruchten tegenwoordig sterk verminderd. Bloeiende gewassen zien we bijna niet meer op de akkers. Dat heeft volgens onderzoeker Willemijn Cuijpers een behoorlijke impact op biodiversiteit. ‘Als gangbare telers een vlinderbloemige, zoals peulvruchten, als vierde gewas in de vruchtwisseling zouden zetten, zou dat een enorme verandering zijn’, zegt ze. Wat hen tegenhoudt? ‘Zo’n gewas levert nog niet genoeg op. We waarderen als consumenten niet genoeg wat er uit onze eigen omgeving komt.’ Toch zijn er initiatieven om lupineteelt rendabel te krijgen. Zo is er in Brabant in de Peel het project LuPeel, dat regionaal lupine afzet. ‘Op die manier krijgen boeren een fatsoenlijk saldo voor hun gewas. Het helpt als we anders gaan eten: meer lokaal en meer plantaardig.’
Falafel en curry van lokale bonen
Als het aan Cuijpers ligt, eten we vaker vegetarische burgers van lokale peulvruchten, falafel, of een curry van veldbonen. ‘Wie heeft er al eens lupine gegeten? Weet je dat je in plaats van linzen ook veldbonen zou kunnen gebruiken in een gerecht? Dat is hartstikke lekker en het wordt gewoon in Nederland geproduceerd.’ Ook het gebruik van lokaal geteelde veldbonen als veevoer in plaats van soja uit Noord- en Zuid-Amerika, maakt een groot verschil. Het gaat de ontbossing van regenwoud tegen en vermindert de impact van het gesleep van grondstoffen over de wereld.
Veldboon heeft hommels nodig
Om de teelt van peulvruchten in Nederland te stimuleren, onderzocht Cuijpers in dit project onder andere welk effect verschillende bestuivers hebben op de gewasopbrengst van veldbonen en lupine. De belangrijkste conclusies: de veldboon (een soort tuinboon) heeft hommels en andere bestuivers hard nodig voor een goede oogst. Zonder bestuivende insecten werd maar 35% van de opbrengst van de veldbonen gerealiseerd. Dat betekent dat het verbouwen van veldbonen vraagt om de aanwezigheid van bestuivers op en rond het landbouwperceel.
Lupine trekt bijen aan
Voor lupine geldt dat niet. De afwezigheid van bestuivers had op dit gewas geen effect op de opbrengst. Het was wel opvallend dat witte en blauwe lupine en veldbonen veel insecten aantrekken. Hommels, wilde bijen en zweefvliegen zijn dol op het stuifmeel van lupine. Nederland kent 27 hommelsoorten, waarvan er inmiddels 7 uit Nederland zijn verdwenen en waarvan 10 soorten kwetsbaar zijn of bedreigd. Het verbouwen van bloeiende peulvruchten kan een impuls geven aan het vergroten van de populaties hommels en andere insecten.
‘We moeten met z’n allen actie ondernemen’
Toch zouden vele hectares veldbonen en lupines nog niet genoeg zijn voor het beschermen en versterken van de biodiversiteit. ‘Hommels hebben een bloeiboog nodig van maart tot en met het einde van het jaar. De lupine en de veldboon bloeien zo’n vier weken. We moeten met z’n allen actie ondernemen. Het ligt niet alleen bij de boeren, we hebben alle terreinbeherende organisaties, zoals waterschappen, gemeentes, natuurbeheerders, en ook burgers nodig om een aantrekkelijke omgeving te creëren voor bijen. In een vervolgonderzoek willen we kijken hoe we de omgeving zo kunnen inrichten dat het aantrekkelijk genoeg is voor onder andere hommels, om te zorgen dat je een goede bestuiving van gewassen krijgt.’
Bloeiende hagen, struwelen en ruigtes
Op de biologische boerderij waar het onderzoek plaatsvond, waren voldoende wilde bijen aanwezig voor de bestuiving. ‘Toch is wel degelijk een tekort aan bestuivers op andere bedrijven’, zegt Cuijpers. ‘Dat kun je zien aan de plant. Zitten de peulen heel hoog aan de plant of groeien planten te lang door en vallen ze om omdat ze te zwaar zijn, dan kan een boer al zien dat er iets mis is met de bestuiving.’ Bloemstroken met inheemse planten en kleine landschapselementen voor voedsel en nestelgelegenheid zoals bloeiende hagen, bosjes, struwelen en ruigtes zijn essentieel voor insecten. Dat levert niet alleen voordelen op voor de bestuiving op een agrarisch bedrijf, maar ook voor plaagbeheersing. ‘Op bedrijven waar insecten volop aanwezig zijn, krijgt de zwarte bonenluis geen kans. Natuurlijke vijanden, zoals de zweefvlieg, drukken een teveel aan luizen meteen de kop in.’
‘Wat kunnen we met z’n allen doen om die insecten terug te krijgen?’ dat vraagt Cuijpers zich regelmatig af. ‘Als we samen het leefgebied van insecten kunnen vergroten, kunnen de populaties groeien en gezonder worden.’ En dat is ook voor akkerbouwers van essentieel belang.
Tekst: Marjolein Bezemer – Inkt & Aarde
Foto’s: Annette Meyer en Nature Concept via Pixabay
Dit artikel werd gepubliceerd op 25 mei 2023 in de brochure “Gezonde Grondslag Landbouw en Voeding” van het Louis Bolk Instituut. Voor deze publicatie schreef ik nog 2 artikelen over duurzame landbouw en gezonde voeding: “Hoe kan gezond voedsel voor iedereen toegankelijk worden?” en “De waarde van agroforestry voor boer en omgeving”.